Scroll voor meer
Een afspraak maken voor uw gehoor en zorgtrajecten

Waarom begrijp ik op liplezen gemakkelijker woorden... of zinnen?

22/10/2021

In de loop van de jaren krijg ik altijd de vraag: hoe komt het dat ik zinnen zoveel gemakkelijker kan liplezen dan woorden? Voor anderen is dat omgekeerd en gaat woorden aflezen vlotter.

Iedereen weet dat liplezen een gangbare term is, maar dat we eigenlijk de spraak aflezen van de totaliteit van de sprekende persoon. (Daarom is spraakafzien een correctere maar minder ingeburgerde term!)

Om te verstaan door middel van liplezen kijken we slechts voor ongeveer 30% naar de lippen zelf. De overige 70% halen we uit informatie die op andere delen van het gelaat af te lezen zijn, uit de houding en bewegingen van de persoon die een niet onbelangrijk deel aan info verschaffen over de bedoeling. Wie daarbij met zijn hoorapparaat nog ritme en intonatie kan waarnemen, verwerft nog méér informatie.

Iedereen weet ook dat onze spraak niet gemaakt is om gezien te worden, maar om gehoord te worden. Heel veel klanken lijken dan ook op elkaar. Hetzelfde geldt voor het herkennen van woorden en in mindere mate voor zinnen omdat we dan een context hebben die onze waarneming bijstuurt door meer betekenis te verschaffen in een groter geheel.

Liplezen als dusdanig is dus een zeer complex gebeuren!

De combinatie van nog wat horen en de visuele informatie maken dat het verstaan – volgens de mate waarin we nog horen – vlotter en gemakkelijker zal verlopen.

Waarom de enen gemakkelijker woorden en andere zinnen verstaan heeft te maken met het soort waarnemingstype dat we overwegend zijn.

Waarnemingstype betekent de manier waarop het individu de waarneming van auditieve en visuele prikkels ‘in zijn persoon’ verwerkt. Daarmee wordt bedoeld dat iedere persoon indrukken opdoet en opslaat in zijn geheugen op basis van zijn vroegere ervaringen. Bv: oorlog en honger hebben een heel andere betekenis voor iemand die het meegemaakt heeft dan voor iemand die het alleen maar kent van horen zeggen of beelden. Zelfs voor diegenen die het meegemaakt hebben is de betekenis verschillend of er bommen naast je gevallen zijn of niet, in welke mate je echt honger hebt geleden of niet, enz.….

Zo is elke mens uniek in zijn ervaringen en daardoor ook in zijn persoonlijkheid. (Even een zijsprongetje : persoon komt van het Latijn: per sona en betekent : hoe de belevenis klinkt in, door jouw lichaam!)

Hoe komen we tot het begrijpen van spraak?

begrijpen van spraak

Een gesproken boodschap komt op ons af. Onze zintuigen vangen alle verschillende onderdelen van die boodschap op : hoofdzakelijk auditieve en visuele elementen, maar eventueel ook tactiele (worden we even aangeraakt of krijgen we een schouderklopje mee…. ) zelfs geur en smaak kunnen belangrijk zijn voor het totale – en dus juiste – verstaan! Maar laat ons voor de duidelijkheid bij het verstaan van spraak blijven.

De klanken (hier data of gegevens of elementen of bouwstenen genoemd zoals in de informatica) worden opgevangen (gedetecteerd, waargenomen) door ons gehoor- en gezichtszintuig. Als ik het eenvoudig op papier mag voorstellen: ..o…a…e… dat zijn hier louter tekeningetjes. Maar uit ervaring weten we dat het lettertekens zijn die verschillen van andere lettertekens, we onderscheiden ze tegenover andere data en dat noemen we discriminatie – onderscheiden op basis van specifieke kenmerken. We zien de verschillen tussen de tekens!

Kijk maar eens hoe moeilijk het is om sommige Chinese of Russische tekens vlot van elkaar te onderscheiden: de discriminatie verloopt soms moeilijk omdat we de ervaring ermee niet hebben! De discriminatie op basis van mondbeelden is soms ook moeilijk omdat het beeld van de verschillende letters niet eenduidig is, denk maar aan ..p…b…m: die klanken zien er identiek uit.

Maar onze ervaring gaat verder: bij het zien van de lettertekens o..a..e.. stoten wij onmiddellijk door naar de betekenis van die klanken of lettertekens. We weten dat het schriftbeeld a de letter a betekent, enz… Dat noemen we dan identificatie van de gegevens. We kennen en herkennen die tekens als bestaande in onze taal. We kunnen die zelfs bijeen zetten en zo woorden vormen. Ook hier moeten we die eerst herkennen als zijnde Nederlands.

Als ik “prst” schrijf dan ken je die letters, je kan dat woord lezen en onderscheiden tegenover andere woorden maar … je kan het woord niet interpreteren, begrijpen, de inhoud wordt niet gevat. Voor onze taal doen we dat heel spontaan. Als je echter weet dat “prst” Kroatisch is voor “vinger” dan kan je die tekens ook interpreteren, zo begrijpen we woorden. Als we de woorden naast elkaar plaatsen in een bepaalde orde (zinsbouw) dan kunnen we gedachten en gevoelens formuleren en begrijpen. Zo doen we onze taalkennis op en leren we begrijpen op basis van de context of de situatie. Zo bouwen, doen wij nieuwe taalinhouden op.

Als we echter moeilijkheden hebben om te verstaan dan gaan wij in die opbouw afdalen naar een ander niveau. We horen bv. Een zin en begrijpen een woord niet. We kunnen dan kijken of dat in het geheel kunnen interpreteren. Of we vragen ons af welke klanken we gehoord hebben of welke klanken we eventueel kunnen vervangen en zo zien of het nu betekenis krijgt. We gaan dus vanuit onze taalkennis andere elementen vervangen om tot betekenis te komen: dat noemen we conceptuele sturing, vanuit onze kennis. We proberen het verkeerd begrijpen te herstellen door van de top af te dalen naar de elementen; topdown processen.

Sommigen echter hebben meer bouwstenen, elementen of klanken nodig om tot de betekenis te kunnen doorstoten: de kennis wordt opgebouwd uit elementen en dat noemen we data sturing. Opbouwen vanuit de basis, van beneden naar boven = bottum up

Mensen met gehoorproblemen doorlopen een identiek proces omdat de elementen niet duidelijk en eenduidig zijn.

Bekijk eens aandachtig het schema en kijk of je het begrijpt.

Alle auditieve en visuele informatie die op ons afkomt, nemen we waar (detectie) en onderscheiden we van andere info (discriminatie). We weten dat te plaatsen, te herkennen (interpreteren) een plaats te geven in het geheel (interpretatie). Zo bouwen we dus onze taalkennis op. Die kunnen we dan aanwenden om een nieuwe boodschap te controleren op zijn bruikbaarheid of correctheid tijdens het uitwisselen van gedachten of ideeën.

Daarbij hebben sommigen meer (klank)informatie nodig terwijl anderen eerder een beroep doen op hun aanvoelen van de context. Zo is op basis van vroegere ervaringen het waarnemen (wat IK voor waar aanneem!) strikt individueel.

We verstaan dus absoluut niet alleen op basis van objectieve (klank)gegevens, maar ook in belangrijke mate op basis van begrippen die we hadden en daarbij is de kennis van de spraakkunst van zeer groot belang. Door de regels van de spraakkunst drukken we immers de verbanden tussen de begrippen uit. Als bewijs dat we zeer snel van (klank)gegevens overschakelen naar inhouden, m.a.w. luisteren naar de zin, halen we een experiment van Warren aan. Hij liet namelijk in een zin alle /s/-klanken weg en verving die door een kuchje van dezelfde duur.

19 op de 20 proefpersonen merkten niet eens dat er een klank weggelaten was !!! Eén persoon zei van wel, maar gaf een verkeerde klank aan.

Moesten we dus alleen op basis van objectieve gegevens (data of klanken – die we voor een groot deel onbewust waarnemen – niemand hoort na over wat men precies hoor als men iemand beluistert(!) verstaan dan zouden we die zin niet hebben kunnen verstaan. We vullen dus steeds onze perceptie of waarneming aan in functie van de vroegere taalkennisvoorraad.

Dat noemen we : conceptuele storing of onze waarneming bijsturen door onze opgedane kennis. De objectieve data die tot interpretatie moeten leiden noemen we bottum-up-processen, terwijl we het aan- of bijvullen vanuit de kennis : top down-processen noemen.

Bij normaal horenden wordt daar gewoonlijk niet bij stilgestaan. Voor gehoorgestoorden is dat anders omdat we de “automatismen” om te verstaan moeten “beredeneren”. Als we luisteren met ons hoorapparaat horen we niet alles en dus moeten we zien hoe we de waargenomen flarden aan elkaar moeten rijgen. Hetzelfde geldt voor het liplezen; wat we zien is onvolledig omdat de klaar op elkaar gelijken of maar gedeeltelijk of zelfs niet te zien zijn. Het vergt dus wat tijd voor een gehoorgestoorde om na te denken: wat heb ik gezien, wat kan het zijn, wat kan het betekenen en is die boodschap die ik denk begrepen te hebben zinvol in het geheel van de conversatie! Het maakt dat men wel eens bestempeld kan worden als iemand van wij “zijn frank of cent” een beetje laat valt!?

Objectief of subjectief waarnemingstype?

Om te leren liplezen is het dus belangrijk dat zeker de logopedist zicht heeft op het soort waarnemingstype dat jij bent. Op basis van het hoger geschetste verwerkingsmodel van zintuiglijke gegevens gaat men personen categoriseren als objectieve of subjectieve waarnemingstypes

Kenmerken van een objectief waarnemingstype:

  • Steunt op data (heeft veel elementen nodig vooraleer tot een boodschap te besluiten)
  • Nogal accurate of precieze waarneming;
  • Wil zoveel mogelijk gegevens;
  • Wil zeker zijn dat het juist is;
  • Aarzeling doet soms achterkomen of trager begrijpen.

 

Kenmerken van een subjectief waarnemingstype:

  • Steunt op vroegere ervaringen, conceptuele sturing:
  • Minder accurate waarneming:
  • Durft snel beslissen tot verstaan hebben
  • Voelt zich zeker
  • Begrijpt snel:
  • Door gebrek aan onvoldoende date is men dan ook regelmatig fout of onvolledig.

Het is klaar dat uitgesproken types eerder zeldzaam zijn.

liplezen waarnemingstypes

Het objectief  type heeft veel data nodig vooraleer tot een boodschap te durven beslissen.

Er is bijgevolg relatief weinig mentale aanvulling; weinig top down-doorstroming die de data bijsturen. Zie bovenstaand schema.

Een subjectief type durft met relatief weinig data beslissen tot een boodschap.

Er wordt dus relatief snel gedacht iets begrepen te hebben. De mentale aanvulling bepaalt voor een niet onbelangrijk deel de herkenning van de data, de input. (schema rechts) m.a.w. om het een beetje negatief te stellen; men verstaat eerder op basis van vooruitlopen op de volledige boodschap.

(Vandaar de spreuk:hij/zij verstaat wat hij/zij graag verstaat)

Als we naar het liplezen toe zien dan heeft elk type zijn voor- en nadelen.

Om tot een vlot verstaan te komen zal het objectieve type moeten geleerd worden om sneller te durven besluiten tot een boodschap en zal het subjectieve type meer moeten leren steunen om objectievere data vooraleer te besluiten tot een boodschap.

Het “ideale” type is dat waarnemingstype dat zich weet aan te passen aan de situatie. Daarmee bedoelen we dat wanneer iemand naar een relatief complexe of moeilijker boodschap of inhoud “luistert”, men dan probeert zeer nauwkeuring en zoveel mogelijk data te verwerven vooraleer tot het begrepen hebben te besluiten (objectieve instelling)

Is het daarentegen een ontspannen gesprek over meer bekende inhouden, dan moet men snel durven besluiten tot het begrepen hebben (subjectieve instelling)

De situatie zou voor een groot gedeelte de wijze van waarnemen moeten kunnen bepalen. De persoonlijkheid speelt daar uiteraard ook een niet onbelangrijke rol bij (zelf- concept of het zelfbeeld en zelfvertrouwen, angst voor mislukken, frustratietolerantie of het vermogen om vol te houden ondanks mislukkingen….)

Of een bepaald waarnemingstype sterk kan veranderen weet ik niet maar er kan toch behoorlijk aan gewerkt worden. Het verwerven van de lipleesvaardigheid als dusdanig is daarbij uiteraard van primordiaal belang. Als we dat nu toepassen op de groepslipleeslessen van “Onder Ons” dan zullen jullie nu wellicht begrijpen waarom de lessen voor een belangrijk deel bestaan uit 3 gedeelten: het aanbieden van zinnen (1=globaalfase) waaruit dan woorden gehaald worden (2= analysefase) en in een 3de fase het aanbieden van nieuwe zinnen met dezelfde woorden. Zo komt elk waarnemingstype aan zijn trekken! Het objectieve type herkent makkelijker woorden en oefent zijn vaardigheid in het sneller leren begrijpen in de 3de fase of synthesefase. Het subjectieve type leert in de analysefase nauwkeuriger waarnemen en moet in de synthesefase leren snel de nuances te zien en te interpreteren om tot een correcte boodschap te komen.

Moest een les alleen maar bestaan uit zinnen herkennen, dan zou dat een aantal mensen in de kou laten staan. Alleen maar woorden (of in het ergste geval alleen maar klanken) aanbieden, laat eveneens mensen op hun honger zitten! Een goed lesgever probeert zo snel mogelijk het type te onderscheiden en zorgt dat iedereen aan zijn trekken komt.

Ik hoop dat jullie beter begrijpen waarom mensen minder goed zijn in het herkennen van woorden of zinnen en ook waar de lesgever naar toe wil met zijn aangeboden lesmateriaal. Wellicht kan je nu jezelf in meerdere of mindere mate herkennen in één van de twee waarnemingstypes.

Alleen door vol te houden kan je de smaak van het succes proeven.

 

Blijf koppig volharden!

 

Bron: Herbert Callewaert Logopedist-psychotherapeut